maandag 22 november 2010

Godsdienstvisie

Mijn godsdienstvisie is klaar en goedgekeurd (cijfer 8.2). In deze visie staat hoe ik denk over bepaalde onderwerpen die te maken hebben met school en kerk. Ik wil wel sterk duidelijk maken dat dit mijn visie tot nu toe is! Sommige dingen heb ik nog niet meegemaakt als christen of collega. Hierdoor kan mijn visie veranderen als deze zich wel voordoen. Ik heb het per onderdeel op deze blog gezet.

Inleiding
Hoe ben ik gevormd op godsdienstig gebied?
Mijn geloofskeuze
Ik kom zelf uit een Evangelische gemeente. Maar dat mijn ouders geloven betekent niet automatisch dat ik dus ook geloof. Hoe ben ik mijn eigen weg gegaan met God? Mijn beste vriendin uit mijn tienertijd beweerde dat ze christelijk was, doordat ze soms naar ‘Our of Power’ keek op zondag. Mijn ouders waren toen oudsten in de gemeente, dit is de leiding. Ik voelde alsof ik tussen twee groepen in zat. Aan de ene kant mijn ouders die volop met God en de kerk bezig waren en aan de andere kant mijn beste vriendin die meer met de wereld, dan met God bezig was. Daar kwam bij dat mijn vriendin populair was en ik dus ook. Ik kon het niet goed met haar over geloven hebben, omdat ze anders geloofde. En het is moeilijker om te durven geloven als je vrienden meer met de wereld bezig zijn en weinig over God willen weten. Nadat ik soort van ruzie had gekregen met haar, ging deze vriendschap, na 2 jaar, langzaam over.  In de korte periode die volgde voelde ik mij alleen, zonder haar. Ik ging weer op zoek naar wie ik zelf was. Dit is een logisch gevolg, want in het boek Wat nou…pubers? (RVU educatieve omroep, 1999) staat dan ook, als oude zekerheden wegvallen, dat dat de puber gelegenheid geeft om op zoek te gaan naar wat bij hem past voor nu en de toekomst. Ik ging nadenken over mijn geloof, geloof ik wel of niet? Ik merkte toen dat als je alles van belang kwijt bent, je familie er altijd nog is, no matter what. En naast je familie kon ik ook altijd naar God, hij was immers overal. Ik hield me meer met hem bezig. Na deze periode dat ik ‘alleen’ was, mocht ik mij al snel aansluiten bij een nieuwe vriendinnengroep. Hier zat ook een vriendin bij die net zo intens met God bezig was als mijn ouders. De andere vriendinnen waren niet allemaal gelovig, maar ze vonden het niet gek als je het een keer over geloven had. Mijn geloof en identiteit hierin begon snel te groeien.
Na ruim een half jaar zat er weer een doopdienst aan te komen in onze kerk. Dit was altijd een bijzondere dienst. Het vreemde was dat ik de week ervoor onbewust ging nadenken over dopen. En de avond ervoor zat ik na te denken over welke kleren ik aan zou doen, want wat als ik me laat dopen? ‘Doe niet zo gek joh, ik ga me toch niet laten dopen’ dacht ik. Van binnen was er dus van alles aan de gang. De volgende ochtend in de dienst werd ik zo aangeraakt door wat er gezegd werd. Er werd een oproep gedaan voor mensen die zich ook nog wilden laten dopen. Ik durfde niet goed en maakte een deal met mezelf: als die ene jongen ook gaat, ga ik ook naar voren. En wat doet die jongen? Nog geen 5 minuten later staat hij op en loopt naar voren. Tja, daar ging ik, spontaan laten dopen. Een hele bijzondere tijd.
Kerkstroming
Ik voel mij erg thuis in de kerk waar ik met mijn ouders zit. Doordat wij een familie issue hebben, ervaar ik de gemeente ook een beetje als familie: warm en staat altijd voor je klaar. Tegenwoordig vind ik het heerlijk om te ‘kerkshoppen’. Lekker kijken bij andere kerken hoe het daar gaat, wat voor soort mensen erbij hoort. Ik probeer een beeld te krijgen bij begrippen als ‘katholiek’, ‘gereformeerd’, ‘reformatorisch’ enz. Wat mij is opgevallen is dat de katholieke mensen veelal aan tradities doen en weinig persoonlijk contact hebben met God. Reformatorisch net zo, maar nemen het een stuk serieuzer, ook in de alledaagse dingen. Gereformeerde mensen ervaren God al een stuk meer, maar dan vooral voor zichzelf. Bij de rest van de stromingen heb ik nog niet echt een duidelijk beeld.
 Mijn vriend komt uit een gereformeerde kerk. En met oog op de toekomst gaan wij ook wel eens ‘kerkshoppen’. Ik merk dat ik tot nu toe de meeste klik heb met een combinatie van evangelisch en gereformeerd.
Tieners en de kerk
In mijn tienertijd ging ik anders om met het geloof als nu. Nu ga ik naar de kerk om te leren over de Bijbel, moet ik dingen verbeteren of kan ik de preek praktisch maken? En natuurlijk ook om de mensen weer te spreken. Toentertijd ging ik naar de tienerclub, dit was gedurende mijn hele middelbare schooltijd. Dit deed ik niet zo zeer om iets te leren, maar juist voor de gezelligheid. Samen in een huiskamer, beginnen met wat lekkers en daarna een onderwerp. Ik ervoer dat ik de meeste diepgang en zin vond zitten in een goede discussie. Dit is ook niet zo gek, want in het boek Pubers van nu! (H. Prinsen, 2009) staat ook dat pubers ontdekken dat ze zelf inbreng hebben en dit willen testen, zo leren ze zichzelf en anderen kennen. Van nature zit in me dat ik veel opties gehoord/gezien heb voordat ik een keuze of standpunt maak. Bij een discussie is hier mooi de gelegenheid voor.
Het is algemeen bekend dat de meeste bekeringen zijn in de tienertijd. Tieners moeten zichzelf ontdekken en een eigen keuze maken. Daarom is het ook van belang dat hier aandacht aan wordt besteed binnen de kerk. Om deze reden en omdat ik het zelf zo naar mijn zin heb gehad, ben ik dit jaar begonnen als tienerleiding. Ik denk dat dit een goede manier is om mij meer te vormen. Het omgaan met God schiet er nog wel eens bij in en op deze manier moet ik er zo nu en dan wel over nadenken! Ik heb ook een aantal jaar de kindernevendienst gedaan, maar hier zat te weinig uitdaging in.
Als ik kijk naar mijn stage, heb ik op een katholieke school, drie protestants-christelijke scholen en een christelijke school gezeten. Binnen deze scholen was toch nog aardig wat verschil in omgang en organisatie. Hier ga ik verder op in bij studietaak 2.

Organisatie en identiteit

Organisatie
Ik zou graag op een christelijke basisschool werken die aansluit op mijn eigen ideeën. In het artikel ‘Je werkgever, niet je baas’ uit H. Klifman[1] gaat hij vooral in op de voordelen van het werken bij een grote vereniging.
Een grote vereniging kan beter rekening houden met en aanpassen op verschillende voorkeuren van ouders, op het gebied van identiteit. Als ze bij een school wel psalmen zingen, maar er komt veel commentaar van ouders dat zij psalmen niet nodig vinden, kan de vereniging ervoor kiezen om een van hun andere scholen dus geen psalmen te laten zingen. Zo kunnen ouders en leerkrachten zich bij een school aansluiten die het meest overeenkomt met hun overtuiging.
Voor leerkrachten heeft een grote vereniging nog een voordeel. Door mijn stage ben ik dingen gaan realiseren en ben ik wel eens van gedachten veranderd, hier ga ik bij ‘identiteit’ meer op in. Door nieuwe gebeurtenissen heen verander ik en pas mijn visie hierop aan. Het kan zijn dat de identiteit van de school en mijzelf hierdoor te veel gaat verschillen. Een grote vereniging biedt meer de mogelijkheid om van school te veranderen die beter bij mij aansluit.
Een voordeel dat ik zelf heb meegemaakt is; in geval van leerling tekorten, is er meer mogelijkheid om deze intern op te lossen. De leerkracht kan in een van de andere scholen van de vereniging geplaatst worden. Een kleine vereniging zal hier meer moeite mee hebben, waaronder PCB.
Een vraag die ik kreeg bij het lezen van dit artikel was, in hoeverre kan een grote organisatie een duidelijke identiteit vertegenwoordigen als bestuur? Ze moeten met zoveel meningen en ideeën rekening houden. Bij een kleine vereniging zal de identiteit minder uitwijken van de identiteit van het bestuur, denk ik.
Maar uiteindelijk vind ik het allerbelangrijkst dat ik op een school werk waar ik mezelf kan zijn, mijn ei kwijt kan en me fijn voel in het team. Onder welk bestuur een school dan valt, maakt mij niet veel uit, op dit moment. Ik zal de mening van H. Klifman daarentegen wel meenemen in het kiezen van een werkplek.
Identiteit
In het volgende gedeelte geef ik aan wat mijn visie is op schoolidentiteit. Ik zal mijn visie laten blijken vanuit een aantal onderwerpen, waarin ik mijn stages met verschillende kerkstromingen mee zal nemen. Hieruit zal blijken hoe ik mijn godsdienstonderwijs het liefst vorm zou geven, n.a.v. de ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan.
Kennis of verkondiging
Verhalen vertellen vind ik erg belangrijk. Ik weet van mezelf en door ervaringen, dat een verteld verhaal beter blijft hangen dan een voorgelezen verhaal. Ik kan meer contact maken met de kinderen en inspelen op hun reacties door het bijvoorbeeld meer/minder spannender, langer of korter te vertellen. In mijn jeugd heb ik op school toch wel deze verhalen gemist. Daarom wil ik graag dat de leerlingen die ik krijg, deze verhalen wel kunnen horen. Nog een belangrijke reden om verhalen uit de Bijbel te vertellen is omdat de individuele identiteit van een ieder niet alleen uit jezelf gevormd wordt, maar ook door je geschiedenis. Ze zijn dus wezenlijk voor ons bestaan[2].
Welke bron ik zou gebruiken hangt af van de leeftijd. In de bovenbouw vind ik het interessant om de echte Bijbel, naast de kinderbijbel, er eens bij te pakken. Hier staan vaak details of zinnen in waar je goed op kan inspelen door, bijvoorbeeld, een discussie. En natuurlijk gaat een verhaal meer leven bij de kinderen, als ze ook weten wat ze er nu mee kunnen. Bij jongere kinderen vind ik het belangrijk dat ze het verhaal kunnen volgen, waarbij een kinderbijbel meer geschikt is.
Ik heb zelf les gekregen en gegeven op een katholieke school, vanuit de methode ‘Trefwoord’. Dit is een methode die ik niet erg hoog in het vaandel heb staan. Er worden verzonnen verhalen verteld, die dan gebaseerd zouden moeten zijn op een verhaal uit de Bijbel. Maar soms is die link erg ver te zoeken. Waarschijnlijk was het doel van de bedenkers, om de verhalen door de belevingswereld van het kind te vertellen. Hierdoor is het eigenlijke doel, vertellen over God vanuit de Bijbel, niet duidelijk genoeg uit de verf gekomen.
Mijn mening hierover laat blijken dat ik verhalen uit de Bijbel niet ‘ten koste’ wil laten gaan door een verhaal uit de belevingswereld van kinderen. Met de originele verhalen uit de Bijbel valt namelijk ook prima te werken! Dit merkte ik toen ik in Putten op een protestants christelijke school zat, waar bijna iedereen naar de hervormde- of gereformeerde gemeente ging. Hier werd de kaartenbak van Stichting Timotheüs gebruikt. Dit zijn verhalen die bijna rechtstreeks uit de Bijbel komen met vragen erbij die vooral feitelijk zijn. Wat mij opviel was dat deze kinderen echt heel veel van de Bijbel af wisten. Waar je een echt diepgaand gesprek over de Bijbelverhalen kon hebben. Hieruit blijkt wel dat er veel aandacht wordt besteed aan de ‘kennis’ kant. Betrekking op hun eigen leven kwam ook wel aan bod, maar daar draaide het niet om. Het was dan ook wel even omschakelen toen ik in de stad Harderwijk ging stagelopen op een christelijke school. Terwijl in Putten weinig kinderen niet naar de kerk gingen, gingen er in Harderwijk juist weinig kinderen wel naar de kerk. Ik moest dus heel erg omschakelen. Het kennisniveau van de Bijbel was bijzonder laag! Hier werd mee omgegaan door uit een kinderbijbel te vertellen. Dit lijkt mij ook het verstandigst. Over verschillende methodes ga ik bij studietaak 7 verder op in.
Behalve goed vertellen van een verhaal maak ik zo veel mogelijk gebruik van visuele ondersteuning. Hoe meer zintuigen worden gestimuleerd, hoe beter ze de boodschap onthouden, en dat is het doel. Dit varieert van toneel spelen, PowerPoints, voorwerpen tot schilderijen.
De Bijbelboeken spreuken en Hooglied zijn niet zo zeer in verhalende vorm. Maar godsdienstonderwijs draait echter niet om verhalen vertellen, maar om de boodschap. Deze boeken hebben nuttige dingen te vertellen. Zo kan ik Hooglied goed gebruiken bij seksuele voorlichting en geschiedenis; denken over seks. Spreuken kan je goed betrekken op spreekwoorden. Prachtige spreuken om discussie over te houden. Deze boeken zou ik echter wel voornamelijk in de bovenbouw gebruiken.
Muziek maken is een erg belangrijk aspect in het geloof. Het kan een vreugdebron zijn om samen te zingen. Het brengt dus ook gevoel met zich mee. Wat er op dat moment gebeurt kan je koppelen aan je gevoel dat je bij die gebeurtenis hebt. Zowel op school als privé. Ook als je in de put zit, kun je nou net dat ene liedje van vroeger herinneren: toen ik in de put zat, trok hij mij eruit... Je hoeft niet bang te zijn.. enz. Hoe er met de psalmen wordt omgegaan vind ik een heel verschil met andere christelijke liedjes. Ik ben van thuis uit niet gewend om psalmen te zingen. Pas op basisscholen die vooral protestants-christelijk waren, kwam ik hiermee in aanraking. Ik merk dat er weinig vreugde is bij het zingen van psalmen door kinderen en leerkracht. Misschien komt dit doordat deze liederen niet in de taal van nu zijn geschreven. Waardoor er eerst een uitleg komt over de betekenis van de psalmen, en deze ebt ook snel weer weg. Ik vind dat je op deze, niet-kind-vriendelijke-manier, de interesse over de verkondiging geen goed doet. Ik kan me voorstellen dat kinderen een beeld gaan vormen bij de kerk als: saai. Bij christelijke liedjes, van Elly & Rikkert bijvoorbeeld, merk ik juist wél die vreugde! Dit is dan ook op een vrolijke toon en begrijpbare tekst, echte kinderliedjes dus. Tijdens mijn stage op een protestants-christelijke school zongen de kinderen, naast de wekelijkse psalm, uit hun ‘liederen schriftje’. Hier waren alle vrije liedjes die ze geleerd hadden in geplakt. In mijn onderwijs zou ik ook een schriftje met liedjes willen laten maken door de kinderen. Zo komen de liedjes dichterbij en door de herhaling, en ondersteuning van de tekst, krijgen ze plezier in het zingen over God.
Door deze alledaagse onderwerpen heen merkt u dat ik meer neig naar de ‘verkondiging’ kant dan naar de ‘kennis’ kant. Ik ben van mening dat je kinderen moet laten kennismaken met God en het geloof. De tienertijd is de belangrijkste groep in een kerk. Want, zoals ik al zei, in deze leeftijd hebben de meeste christenen een eigen keuze gemaakt voor God. In deze periode en daarna zal kennis een belangrijkere factor gaan worden.
Verschillende culturen
Ik heb in Pabo 3 een essay gemaakt over moslims in een christelijke school. Hierdoor heb ik mijn visie gevormd hoe ik met andere culturen en religies wil omgaan binnen de christelijke school.
Zo vind ik het belangrijk om vast te houden aan de christelijke visie van de school. Als er kinderen van andere culturen in de klas zitten, zal ik deze kinderen ruimte geven om te vertellen over hun cultuur en religie. Door bijvoorbeeld een onderwerp aan te halen die in elke religie van die klas tot uiting kan komen. Om dit laatste te kunnen doen is het nodig om kennis te vergaren over de culturen en religies uit de klas. Om op deze manier meer te begrijpen wat zij geloven en wat hun handelingen hierdoor zijn. Maar ik ga ook in gesprek met hen om zo stereotypen te voorkomen. Als ik in een klas werk waar geen verschillende culturen in voorkomen en ook weinig in de omgeving, zal ik andere religies veel minder aan bod laten komen. Dit onderwerp ligt op dat moment nog niet in hun belevingswereld en ze kunnen er dan weinig mee. Als ze aangeven dat ze er meer over willen weten, ga ik daar wel op in natuurlijk. Hoe meer vragen er nu beantwoord worden, hoe beter hun gedachten gevormd kunnen worden. In mijn sollicitatiebrieven zet ik daarom ook altijd de zin: Bovendien geloof ik dat als een kind al vroeg respect voor verschil in afkomst, geloof en karakter leert, sterker in de samenleving zal staan. Dat is toch het uiteindelijke doel van onderwijs?’


[1] R. de Graaf (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijke praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uigeverij Boekencentrum, blz. 62.
[2] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 51.


Christelijk godsdienstonderwijs

Studietaak 3
Christelijk godsdienstonderwijs
Ik zal vanuit een aantal pedagogen en onderwijskundigen mijn visie op de ideale christelijke school weergeven.
Jan Waterink vindt dat het geloven niet gaat op ‘volgzaamheid’, maar om het navolgen van Gods Wet uit eigen ‘overtuiging’[1]. Ik vind dit een ruime opvatting. Wanneer is iets volgzaamheid en wanneer is het vanuit overtuiging? Naar mijn opvatting is volgzaamheid: ‘doen zonder zelf na te denken’. Ik ben van mening dat je geen enkel kind een geloof moet opleggen. Dingen die moeten zijn niet aantrekkelijk. Dat kwam vroeger tot uiting in de Flower Power-tijd en tieners zetten zich nog steeds af tegen gezag. Je kunt een kind wel helpen zichzelf te worden met God. Lastige vragen van kinderen niet uit de weg gaan, zelf een voorbeeld zijn, doen wat je zegt en hen de ruimte geven om te verkennen. Als kinderen gaan verkennen heb je, als ouder vooral, wel de verantwoordelijkheid om hen ook te beschermen. Ik denk hierbij aan waarzeggerij, demonen en andere duisteren zaken.
Ik geloof niet in een ware (oftewel) volmaakte kerk.  Evangelist Wout van den Bor zei hier iets moois over in de EGP op 10 oktober 2010: ‘Een volmaakte kerk bestaat niet, want mensen zijn niet volmaakt, alleen God. Als ik in de ‘volmaakte’ kerk zou komen, zou het meteen niet meer volmaakt zijn, omdat ik niet volmaakt ben.’ Natuurlijk heb ik mijn eigen overtuigingen, maar iedereen is verschillend is en ervaart God op een andere manier. Over geloofsbelijdenissen, kinder- en volwassenendoop heb ik nog te weinig studie gedaan, plus dat het een lastig onderwerp is, om een duidelijk standpunt hierover te hebben. Daarom stel ik de relatie met God voorop. Ik vind dat je naar een kerk moet gaan waar je je relatie met God kunt opbouwen. Voor mij is dit meer de evangelische kerk, hier heeft aanbidding een groot aandeel en de preek is wat praktischer opgezet. Door de aanbidding kom ik dichter bij God en kan ik mijn gedachten op hem richten. Doordat de preek praktische tips geeft, kan ik werken aan mijn gedrag en houding tegenover God, dus ook dichter bij Hem komen. Een kerk met psalmen en alleen theoretische leer daar heb ik niet zoveel aan. Ik blijf denken aan de dingen die ik nog moet doen of gedaan heb. Een preek kan veel wijsheid bevatten, maar ik heb juist die sprong naar het heden nodig, wat kan ik ermee? Als anderen hierdoor wel dichter bij God kunnen komen is dat goed voor hen.
De spreker geeft ook aan hoe je deze overtuiging moet overbrengen bij verschillende leeftijden. Zo moet je bij het jongere kind de juiste sfeer creëren, waarin de juiste levenswandel ook word gedaan. Oudere kinderen hebben meer uitleg nodig. Zoals ik al eerder heb gezegd, pak ik dan ook in de bovenbouw wel de echte Bijbel met feiten erbij, maar bij jonge kinderen niet.
Philip Abraham Kohnstamm ziet het kind als medeschepsel. Hij zegt dat het er niet om gaat dat je kinderen normen en waarden en regels bij brengt, maar om hen zelfstandig over vragen te laten nadenken. Hij geeft wel aan dat we kinderen kunnen voorgaan en uitlokken om de juiste keuzes te maken, maar dat we het kind moeten laten worden hoe God hem bedoeld heeft. Hier ben ik het niet mee eens en zeker niet in deze tijd. Het klopt dat een kind een eigen mening moet krijgen en over dingen moet nadenken. Maar een kind is nog te jong om een ‘gewetensbeslissing’ te kunnen maken. Hij geeft hier de volgende betekenis aan: ‘een beslissing die niet voortkomt uit een stelsel van voorgeschreven regels, maar uit grondige overweging van alles aspecten van de zaak die in het geding is.[2] nuchter naar dingen te kunnen kijken, zijn acties te overwegen, laat staan zijn mening te onderbouwen. Je hoort niet voor niets bij jonge kinderen het antwoord ‘gewoon’, als je hen vraagt waarom. Als volwassene moet je hen gewoon normen, waarden en regels aanleren. Als ze ouder worden zullen ze toch wel over de vraag gaan nadenken waarom dingen zijn zoals ze zijn. En op die manier zullen ze op hun eigen tijd, hun eigen mening vormen. Daarnaast komen er steeds meer kinderen bij met een gedragsprobleem en die kunnen veel veiligheid en rust vinden in vaste normen, waarden en regels.
Martinus Langeveld vindt een goede sfeer ook belangrijk, net als Waterink. Hij zegt daarbij dat de relatie tussen opvoeder en kind, gezag en vertrouwen moet zijn. In de colleges die ik over gezag gehad heb, ben ik me gaan realiseren hoe belangrijk dit is, maar daarnaast, hoe moeilijk dit te verkrijgen is. Ik probeer dit, door te doen wat ik zeg. Dus niet alleen tijdens de godsdienstles laten blijken dat ik geloof, maar ook door andere vakken heen en door mijn houding. Hij geeft de ruimte aan andere levensbeschouwingen naast christendom. Dit doe ik ook op mijn manier, zoals ik al eerder verteld heb.
Wim ter Horst is ingegaan op de vraag hoe we een christelijke opvoeding kunnen combineren in een wereld als nu. Hij zegt daarbij dat deze geloofsopvoeding niet los mag staan van de ‘wereldse opvoeding’[3]. Daar sta ik helemaal achter. Ik heb alvast een beetje rondgekeken waar ik wil gaan werken. Zo kwam ik ook een nieuwe evangelische basisschool tegen. In eerste instantie dacht ik dat dat vast wel goed zou passen bij mij, aangezien ik uit een evangelische kerk kom. Maar toen ik op de site ging lezen waar zij voor staan heb ik mij bedacht. Zij vormen een veilige maatschappij op microniveau. Met hun argument dat ze al genoeg moeilijke dingen zullen meemaken in de wereld. Ik ben het hier niet mee eens, omdat deze kinderen ná deze basisschool toch in de wereld belandden. En als zij de hele basisschooltijd in een veilig milieu geleefd hebben, hebben zij niet geleerd hoe je hiermee om kunt gaan. Ik denk dat die omschakeling te groot kan zijn. H.Klifman zegt in zijn artikel dat er steeds meer, vooral jonge mensen, zijn die deze vorm niet meer willen. Maar in Ede bestaat het weer.
Ter Horst sluit zich aan bij de gedachten van Waterink, geloven gaat om ‘overtuiging’ en niet alleen over ‘volgzaamheid’. Volgens hem moeten we gebruik maken van ‘Gouden momenten’. Ik denk dat je daar als leraar ook niet omheen kunt. Als een familielid is overleden, zullen er levensvragen beginnen te ontwikkelen. Ik zal als leraar deze kans graag willen gebruiken om de kinderen meer te leren over God.
In het artikel ‘Piklijst of goed gezelschap’[4] gaat hij in op de school als geloofsgemeenschap; sociaal stelsel, pesten en godsdienst. Ik ben het ermee eens dat een school een geloofsgemeenschap moet zijn. Hier volgen een paar opmerkingen hierover.
Ter Horst zegt dat het Evangelie wordt bereikt met de Bijbelse dabar; dat is overeenkomst tussen woord en daad. Hoe kunnen leerlingen ooit geloven, als er op school geen goed voorbeeld van deze dabar gegeven wordt? Daarom vind ik het belangrijk om als school te weten waar je voor staat en dit uitvoeren: een duidelijke schoolidentiteit. Regels over normen en waarden zijn op een christelijke school vaak gelinkt aan de Bijbel. Door deze actief in te zetten heb je het woord, kracht bijgezet door het te doen. ‘Heb je naaste lief’, ‘wat jezelf niet wilt dat jou geschied, doet dat ook een ander niet’ en zo heb je nog veel meer mooie spreuken die, in dit geval, goed gebruikt kunnen worden bij pesten.
Moeten alle leraren zich aan hetzelfde kader houden? Dit vind ik een lastige vraag. Ter Horst zegt: ‘Hoe kunnen leerlingen ooit beleven dat ze persoonlijk met elkaar in Christus zijn verbonden, als de leerkrachten die dat bij hen willen brengen, er niets van proberen te maken.’ Ik vind dat je als school een identiteit moet hebben waar je samen achter staat. Hoe je vorm geeft aan deze identiteit is vaak m.b.v. een methode en afspraken. Ondanks de verschillende lesstijlen van de leraren, is er dan toch een rode draad. Ikzelf heb mijn mening gegeven over psalmen zingen. Maar als ik voor de rest aansluit bij de gedachten van de school en de sfeer is naar wens, zal ik me hierop aanpassen en wel psalmen aanleren. Ik blijf mijn eigen overtuigingen hebben, maar ik heb wel het besef dat ik de school moet vertegenwoordigen en niet mezelf.
Aan het einde van het artikel zegt hij dat we kinderen naar de kerk moeten leiden. Hier ben ik het niet mee eens, want ik vind dat op de basisschool een kind in aanraking moet komen met het Evangelie. Maar naar welke kerk ze gaan en hoe ze er vervolgens zelf vorm aan geven als ze ouder worden, is aan hen. Ze mogen proeven van wie God voor hen wilt zijn.
Ik wil afsluiten met Sjeibren Miedema. Hij waarschuwt ons voor levensbeschouwelijk bewusteloze scholen en pleit voor levensbeschouwelijk geïnspireerde scholen. Dus heb als school niet alleen een identiteit aangenomen in de schoolgids, maar leef hieruit. Het is hierom voor mij belangrijk dat ik op een school kom te werken, waarbij ik overeenkomsten ervaar in identiteit.


[1] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 25.
[2] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 26.
[3] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 30.
[4] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 76.


Christelijk godsdienstonderwijs en geestelijke stromingen.

Christelijk godsdienstonderwijs en geestelijke stromingen.
Terwijl ik bij een multiculturele klas juist kijk naar de overeenkomsten in de religies, ga ik bij deze studietaak juist in op de verschillen. Wat geloof ik als christen en wat vind ik over de gedachte dat het bij alle godsdiensten toch om hetzelfde gaat?
Christendom maakt verschil
Ik zal in het kort een aantal verschillen aangeven tussen het christendom en andere godsdiensten. Over al deze dingen valt veel te zeggen, voor- en tegenargumenten te bedenken. Daar ga ik nu verder niet op in, het is niet mijn bedoeling om een overtuigende essay te schrijven, maar de lezer inzicht te geven in waar ik in geloof.
In de Bijbel staat dat Jezus de enige weg naar God is en dat er maar één God is (Deu. 4: 39). Hij houdt er dan ook niet van als wij andere goden aanbidden. Denk aan het gouden kalf bijvoorbeeld.

Het christendom is uniek met Jezus Christus als Verlosser en Zoon van God. Het gegeven dat God naar de aarde komt als mens, en dat Zijn Zoon sterft voor deze mensen om hen het eeuwige leven te geven, hoor je in geen enkel andere godsdienst. En hier zie je de meest belangrijke essentie van het leven: bij Jezus gaat het om liefde en genade. Terwijl het bij andere godsdiensten voornamelijk gaat over prestaties.
Ik ga door over die prestaties. Bij sommige godsdiensten moet je je fout weer ‘goedmaken’ bij die God. De bedoeling is om je goede en foute dingen weer in balans te brengen. Dus maak je een fout, moet je extra veel goede dingen doen. Hier zit een dwangmatig en angstig gevoel aan vast. Terwijl je als christen je zonden oprecht kunt belijden, Jezus heeft hier al voor geleden en hij zal dan voor je pleitten bij God (Heb, 9:24). En hierdoor kan je een relatie hebben met Jezus. Wat onmogelijk is bij andere godsdiensten. Bij vergeving komt gevoel kijken. Het is niet makkelijk om vergeving te vragen, want je erkent dat jezelf fout zat. Als iemand je vergeving vraagt en je geeft dat, dan krijg je een ontzettend vredig gevoel. Maar een goed-fout-lijstje zou je ook zonder gevoel kunnen doen. Waardoor een relatie met die god dus geen relatie kan zijn.
Soms zou ik willen dat ik God zou kunnen zien, misschien wel als bevestiging of steun door moeilijkere tijden. Een God laat zich in geen godsdienst in de ‘persoon’ zelf zien, ook God niet (Joh. 1:18). In andere godsdiensten heb je dan alleen een handleiding hoe je moet leven en als je dat doet, hoop je op een goede afloop: moslims, joden… Het mooie van Jezus is juist dat je door Zijn levensverhaal in de Bijbel kunt zien wie God is. ‘Jezus is volgens de Bijbel niet iemand die ons alleen maar vertelt wat God van ons wil, maar die ons helpt om zo te leven dat het goed is.’[1]
Ik sluit af met een citaat uit het boek ‘Moeilijke vragen over God en Jezus’[2]: ‘Kun je werkelijk zeggen dat het niet uitmaakt of je christen bent of hindoe? De hoofdstroom van het hindoeïsme zegt dat je de lijdende medemensen niet moet helpen, omdat zijn lijden een gevolg is van in vorige levens opgebouwde schuld. De Bijbel spoort ons juist aan om lijdende medemensen te helpen. Kun je werkelijk zeggen dat het niet uitmaakt of je boeddhist bent of christen? Een boeddhist zegt dat het hoogste doel van het leven is om je eigen persoonlijkheid te verliezen in het opgaan in het goddelijke niets. Een christen gelooft juist in een persoonlijke God, die met jou een persoonlijke relatie aan wilt gaan, zoals een vader met een kind. Bij deze God kom je als persoon tot je bestemming’.
Alles wat niet in overeenstemming is met de Bijbel, is niet de Waarheid. Bij mij in de kerk wordt dan ook vaak gezegd dat ik het gepredikte Woord dan ook zelf moet toetsen m.b.v. de Bijbel. Hier sta ik volledig achter.
De Waarheid
Natuurlijk is elke wereldgodsdienst exclusief van aard, maar dit betekent niet dat elke godsdienst ook waarheid is. Waarom het christendom het ware geloof is, en waarom een ander geloof niet? Deze vraag is een tijdje in mijn achterhoofd blijven hangen. Ik merk dat ik tot nu toe gekeken heb als een modern mens dat iets weg heeft van het relativisme:’ laat iedereen op zijn eigen manier geloven’. Ik heb gekeken waar ik het beste gevoel bij kreeg en wat ik fijn vind. Maar voor een ander kan dit juist anders zijn, bijvoorbeeld een boeddhist zijn. Ik heb een aantal verschillen genoemd, die bij het christendom passen en essentieel zijn. Ik geloof echt dat Jezus de Zoon van God is. Ik merk dat hij mij helpt en dat hij er echt is, dit zal ik ook blijven geloven. Ik ben opzoek gegaan naar meer informatie over de Waarheid.
Ik kwam een preek tegen bij de Bron in Apeldoorn die op deze vraag inging en ik zal kort weergeven wat hij zei.
De preker zegt dat alles wat God zegt controleerbaar is. Hij haalde de tekst uit Jesaja 46: 9-11 erbij: Denk terug aan alles wat eertijds is gebeurd. Ik ben God, er is geen ander, ik ben God, niemand is aan mij gelijk. 10 Die in het begin al het einde aankondigde en lang tevoren wat nog gebeuren moest. Die zegt: ‘Wat ik besluit, wordt van kracht, en alles wat ik wil, breng ik ten uitvoer.’ 11 Die uit het oosten een adelaar roept, uit een ver land een man die mijn plannen uitvoert. Ik heb gesproken, en zo zal het gebeuren. Zoals ik het bepaald heb, zo zal het gaan.’

Hier zie je dat God alles van tevoren weet en laat gebeuren: toekomst. Geen mens kan de toekomst voorspellen vanuit zichzelf! Ik geloof zelf dat de duivel veel kopieert van God en dat er waarzeggers zijn. Maar vaak zijn deze voorspellingen vaag, wat ze zeggen zou altijd kunnen, statistisch, oftewel er is een kans dat het kan of spreekt elkaar tegen. Ik vond het grappig wat hij hier verder over zei. Er gebeuren nog steeds onverwachte dingen: loterij, crisis, natuurrampen enz. Als de mens zou kunnen voorspellen, waarom zien ze deze dingen dan niet aankomen?
Door heel de Bijbel heen komen profetieën voor. Er zijn mensen geweest die geprobeerd te hebben om te Bijbel te weerleggen. Hiervoor moesten ze de Bijbel doornemen en tegenargumenten/bewijs vinden. Maar dit is nog steeds niet gelukt!
Als laatst wil ik de naam Jezus noemen. Deze naam roept zoveel op bij mensen. Het is niet voor niets een scheldwoord (helaas), mensen krijgen een gevoel van afkeer als ze deze naam horen, met deze naam kun je demonen uitdrijven en mensen genezen (heb ik zelf ook mogen doen). Bij de naam Allah, Mohammed, Boeddha en ga maar door, heb je deze dingen niet.
Ik ben erachter gekomen dat het ontzettend moeilijk is om mensen duidelijk te maken dat het Evangelie de waarheid is. Ik geloof dat je als mens slechts kunt vertellen en een dialoog houden, maar dat God het hart zal moeten aanraken.
Ik ben een voorstander van het open toelatingsbeleid. Dat wil zeggen dat alle kinderen welkom zijn. Ik denk dat dit ook wel je taak is als christen. Bij een school in de binnenstad moet je als team stevig nadenken waar je voor staat en wat je wilt overbrengen, juist omdat je te maken hebt met verschillende culturen/religies. Werk vanuit identiteit en vergeet dit niet. Ook hier heb je in het dorp op een andere manier mee te maken. Ik ben voor een school met een uitgesproken christelijk karakter welke openstaat voor kinderen uit alle soorten geloven/levensovertuigingen en die kinderen ook leren over verschillende soorten geloofs- en levensovertuigingen.


[1] Toren, Dr. B. van den (2005), Moeilijke vragen over God en Jezus, Een hulp bij gesprekken over geloven vandaag, IZB, blz. 59.
[2] Toren, Dr. B. van den (2005), Moeilijke vragen over God en Jezus, Een hulp bij gesprekken over geloven vandaag, IZB, blz. 75.


Multi-etnische Christelijke school

Multi-etnische Christelijke school
De vraag of ik op een Multi-etnische Christelijke school zou willen werken, heeft voor mij (nog) geen definitief antwoord. Ik heb tot nu toe alleen gewerkt met 0 tot 5 leerlingen die een andere afkomst hebben in de klas en ik voel mij mede hierdoor niet competent genoeg. Aan de andere kant vind ik het wel heel interessant en een goede manier om de wereld dichterbij te laten komen voor kinderen!
Ik voelde me tekort schieten qua kennis over die religies. Dat vond ik vervelend doordat ik het pedagogisch klimaat erg belangrijk vind. En om die leerling ook een gevoel te geven van ‘erbij te horen’, moet je als leraar hier wel op in kunnen spelen. Ik ben me een beetje gaan verdiepen in de betreffende religies, maar dit is (net als de Bijbel) zoveel, dat deze zelfstudie een beetje oppervlakkig is. Bij studietaak 2 heb ik al een beetje verwoord hoe ik met leerlingen, van een andere afkomst, om zou gaan als leerkracht.
Daar komt bij dat er een heel verschil kan zijn in sociale omgang met de ouders; wel/niet in ogen aankijken, wel/geen hand geven enz. Zoals ik al zei komt mijn kennis hierover te kort. Als ik kinderen in de klas krijg van een andere afkomst, dan zal ik me verdiepen in hun religie; wat is het en hoe kan ik dit verwerken in mijn (godsdienst) onderwijs. Maar ik zal me ook verdiepen in de sociale omgang van die cultuur, om oudergesprekken respectvol en dus zinvol te maken.
In de studietaak staat de vraag of ik het volgende zou kunnen of moeten zeggen/denken: ‘Kinderen van moslims komen niet in de hemel’. Deze vraag verbaasde mij eigenlijk nogal. Ik zelf zou dit nooit zo stellig zeggen. Ik denk dat als je deze vraag met ja beantwoord je eerder een goed/fout spelletje doet; ik geloof het goede geloof en jij doet het fout. Ten eerste weet alleen God wie er uiteindelijk in de hemel komt. Ten tweede moet je mensen de ruimte geven om over het geloof na te denken, door deze vraag heel stellig te beantwoorden geef je, zoals ik al zei, aan dat zij fout zitten. En ik denk eerder dat dit weerstand en tegenargumenten oplevert dan dat je hen over geloven laat nadenken.
Als een leerling deze vraag stelt, hoe zou ik hier mee omgaan? Ik zou vertellen hoe het christelijke geloof hierover denkt en hoe de islam hierover denkt. Bij studietaak 4 heb ik dit ook bij de verschillen tussen godsdiensten aangegeven. Dit zal ik hier in het kort doen m.b.t. deze vraag. Aangezien ik op een christelijke school zal willen werken, weten de leerlingen ook dat ik achter de christelijke opvattingen sta.
Het christelijke geloof zegt dat wij door te geloven in Jezus behouden zijn(Efez. 2:8). Dit is geen hopen, maar zeker weten[1].  Je mag genieten van het leven, maar niet dat je zomaar alles kunt doen en laten. Want voor alles wat je doet met je ook verantwoording afleggen bij God (Prediker 11:9). Je hoeft je fouten niet op een balans te zetten en als deze meer weegt, meer goede dingen te doen. Oftewel zoals staat in Galaten 2:16b ‘Het is uitgesloten dat iemand het met God in orde kan maken door alleen de wet te gehoorzamen.’
Bij moslims is het juist wel hopen dat je in de hemel komt, geen zekerheid. En je moet je fouten wel op een ‘balans’ zetten. Als de foute kant meer weegt, moet je meer religieuze plichten doen, je onderwerpen aan de wil van God en goede daden doen, om het gedeeltelijk in orde te maken met God[2]. Voor de rest hangt het ook af van de vergevingsgezindheid van God.
Zoals ik het zie, leef je als moslim dus altijd in een angst voor het oordeel. Elk mens is zondig en wanneer is iets goed genoeg voor die God? Ik heb dit natuurlijk geschreven met mijn christelijke overtuigingen, het kan dus zijn dat ik dingen niet heb genoemd die een moslim wel zou noemen. Hier sta ik dan ook open voor.

Voorbeeldfunctie

Studietaak 6 

 Voorbeeldfunctie
Ik ben me ervan bewust dat ik als leerkracht een voorbeeldfunctie heb. Maar welke dingen zijn een persoonlijk kwestie en over welke dingen heeft de school wat te zeggen?
Ik zou wel alle informatie geven over mijn burgerlijke staat. Ik heb niets te verbergen naar mijn weten. Mijn vriend en ik hebben ervoor gekozen om niet te gaan samenwonen. Ik ben namelijk van mening dat; je kiest voor iemand en ervoor gaat, je accepteert de leuke kanten (samenwonen) en de minder leuke dingen. Maar als je twijfelt ben je dus nog niet zeker van deze keuze om voor altijd met die persoon te zijn. Wat ik nu ook weer geleerd heb in de minor ‘Gezin in de schijnwerper’, is dat veel relaties/huwelijken stuk lopen doordat ze zichzelf de vraag stellen: ‘wat heb ik eraan, vind ik het nog wel leuk?’ Door te gaan samenwonen kun je hem/haar ‘uitproberen’. Maar het kan niet anders dat je altijd die ‘ik’ vragen in je hoofd zult hebben, terwijl het juist om het ‘samen’ gaat. Door deze proefperiode zit je nog nergens aan vast, maar dan kom ik weer terug op mijn visie; je kiest voor alles van die persoon en anders (nog) niet. Ik besef dat andere mensen juist wel hun redenen hebben om te gaan samenwonen. Ik vind, tot nu toe, niet dat je als school een leerkracht kunt weigeren omdat hij of zij samenwoont. De kwaliteiten van een leerkracht zijn belangrijk, echter niet alleen dat. De visie van beide moet wel zodanig overeenkomen dat er een goede samenwerking tot stand kan komen.
Naar de kerk gaan betekent niet alleen uiting geven aan je geloof. Maar ook als opbouw voor jezelf en anderen. Je komt in de kerk en bent samen de bruid (gemeente) van de bruidegom (God). Geloof is niet alleen voor jezelf, christen zijn is een gemeenschappelijke zaak[1].Voor mij is de gemeente als; een familie; een veilige plek waar je jezelf kunt zijn; samen God in blijdschap aanbidden; en terug kunt komen als het moeilijk is om steun te krijgen van anderen. Bidden helpt, maar samen bidden kan mij ook directe moed geven. Vanuit die gedachte vind ik dat je naar de kerk gaan niet te vaak moet verzuimen.
Drank, drugs en roken komt natuurlijk ook kijken bij mijn voorbeeldfunctie. Ik ben nog nooit dronken geweest, gebruik geen drugs gebruikt en rook niet. Ik hou, zoals iedereen, wel van een lekker wijntje als ik met vrienden ben. Doordat ik niet dronken wil worden, zullen leerlingen of broers/zussen mij niet dronken zien. Als je als leerkracht drugs gebruikt of dronken wordt, vind ik dat je de voorzorg moet nemen dat leerlingen en familie je niet zo aantreft en verhuis dus als eigen verantwoording of blijf bij vrienden.
Het liefst werk ik niet in dezelfde plaats als waar ik woon. Ik vind het fijn om op deze manier werk en privé gescheiden te houden. Ik vind het niet fijn om halve oudergesprekken te moeten voeren als ik boodschappen aan het doen ben. Daardoor zal ik over het algemeen alleen rondom school een voorbeeld zijn voor de leerlingen.
Hoe het thuis gaat vind ik een persoonlijke kwestie; vreemdgaan, scheiding en alles hier omheen. Maar het kan niet anders dan dat deze gebeurtenissen gaan doorwerken in het humeur en/of lesgeven van de leerkracht. De leerlingen en ouders hebben vanaf dit punt wel het recht om enigszins te weten wat er aan de hand is. Ik vind dat deze informatie kort en zakelijk moet zijn en dat de school weet wat er verteld gaat worden. De grenzen moet de leerkracht zelf aangeven in overleg met de school.
Homoseksualiteit vind ik een moeilijk onderwerp. Ik ben namelijk van mening dat God de liefde heeft bedoeld voor tussen een man en een vrouw. Ik geloof dat mensen homoseksuele gevoelens kunnen hebben. In de Bijbel lees je ook over mannen die met elkaar gemeenschap hebben. Dit was echter wel steeds bij een volk die een andere God aanbad. Ik denk ook dat het niet iets van God is. Ik weet dat homo’s leuke en aardige mensen zijn, waar niets mis mee is. Maar ik denk dat een homo voor de klas, leerlingen teveel stimuleert in het idee dat het oké is. Mijn visie over man en vrouw komt daardoor op de achtergrond en is dan minder van belang. Ik zou iemand die homo is niet aannemen op basis van voorbeeldfunctie. Hoe jammer dat ook zou zijn.
Natuurlijk vind ik dronken worden, drugs gebruiken, scheiden, vreemdgaan en homoseksualiteit niet gewenst, maar ik besef ook dat een mens vol verleidingen komt te staan en zondig is. ‘Ik keur je als persoon niet af, maar wel je gedrag’. Oftewel ik keur gedrag van dronken worden en drugs af. En als collega/vriend/christen heb je de verantwoordelijkheid om die persoon hierop te wijzen, met liefde. Ik vind dat de voorbeeldfunctie in de school zelf het belangrijkst is. Al deze dingen doet men meestal buiten de klas, in zijn vrije tijd. Is dit niet zo, dan hebben deze acties gevolgen voor het functioneren van de leerkracht en moet de school ingrijpen. Daarom ben ik ook van mening dat een homo niet voor de klas moet, want dit kun je niet alleen in je vrije tijd doen, dat ben je.
Bij al deze dingen vind ik dat je als directeur van een school duidelijk de visie van de school moet verwoorden aan de ouders. Ik vind dat elke leerkracht moet weten wat deze visie is en verwoorden hoe je er als school tegenover staat. Om op deze manier verdere onduidelijkheden en roddels te voorkomen. Een persoonlijke visie kan wel, maar moet duidelijk vanuit de ‘ik vind’ boodschap komen.


[1] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 115.

Mesodidactiek en methoden

Studietaak 7

Mesodidactiek en methoden
Ik ga twee methodes ter discussie stellen: Trefwoord en de kaartenbak van Stichting Timotheüs. In studietaak 2 heb ik hier ook al wat over gezegd. Hier ga ik er wat meer op in.
De methode ‘Trefwoord’:
Het voordeel van deze methode is dat het rekening houdt met verschillende culturen. Ook dat er gebruik wordt gemaakt van een kalender. Dit is elke dag weer spannend. Het nadeel is echter dat de link naar de Bijbel soms ver te zoeken is.
Dit komt doordat er verzonnen verhalen worden verteld, die dan gebaseerd zouden moeten zijn op een verhaal uit de Bijbel. Het doel van de bedenkers is, om de verhalen door de belevingswereld van het kind te vertellen. Op hun site kan ik vinden dat zij veel ruimte geven aan ervaringen van kinderen. Maar hierdoor is het eigenlijke doel, vertellen over God vanuit de Bijbel, niet duidelijk genoeg uit de verf gekomen. Hieronder heb ik een stukje gekopieerd van hun site. Het gaat steeds over de ervaringen van de kinderen, het Bijbelverhaal staat hier duidelijk niet voorop.
Hoe is de verhouding tussen de aandacht voor de leefwereld van kinderen en de Bijbelverhalen?
Vaak zijn de ervaringen van kinderen uitgangspunt bij het uitwerken van een thema. Het voordeel is dat je als leerkracht dan kunt aansluiten bij wat álle kinderen bezighoudt. Onafhankelijk van hun sociale achtergrond of overtuiging. Trefwoord neemt de tijd om deze ervaringen tot hun recht te laten komen. Er zijn elke week twee bijbelverhalen uitgeschreven. De bijbelverhalen bieden aanknopingspunten om vragen te stellen over de ervaringen van kinderen en die vanuit bijbels perspectief opnieuw te duiden en te verdiepen[1].
De methode ‘kaartenbak van Stichting Timotheüs’:
Het nadeel is dat deze methode geen rekening houdt met andere culturen. Het voordeel is dat dit verhalen zijn die bijna rechtstreeks uit de Bijbel komen met vragen erbij die vooral feitelijk zijn.
Welke nou beter is ligt aan je school. Heb je veel culturen dan moet je echt rekening houden met hen. Maar ik zou wel verder kijken dan Trefwoord. Want wat ik belangrijk vind is dat de kinderen het woord van God horen. Ze hoeven de verhalen niet uit hun hoofd te kennen, maar wel weten dat wat er verkondigd wordt, dat het uit het woord van God komt. En niet als normen en waarden uit een methode. En zoals ik al eerder gezegd heb vind ik het belangrijk dat je het woord van God begrijpelijk maakt en naar het leven van de kinderen toe trekt. Op deze manier breng ik kinderen bij een Godsbeeld, een zelfbeeld en een beeld van Jezus. 
Ik zou jonge kinderen verhalen aanbieden die niet te moeilijk zijn, zoals de ark van Noach. Hier maak je de betekenis van de regenboog duidelijk en het is een prachtig verhaal. Het oudere kind zou ik ook gelijkenissen vertellen en uit de bijbel zelf. Dit nodigt uit om een lekkere discussie te voeren.

Reflectie

Studietaak 8

Reflectie op het maken van deze visie
Ik vond het erg interessant om de meningen van verschillende pedagogen te lezen over wat een christelijke school zou moeten zijn.  Dit heeft mijn visie echt wel aangescherpt. Deze opdracht heeft mij vaak laten nadenken waarom ik geloof wat ik geloof. Alhoewel ik het moeilijk vind om dit duidelijk op papier te schrijven, ben ik blij met het resultaat. Deze visie heeft nu al een aantal mogelijkheden gegeven om te praten over het geloof, wauw! De tekst die hieronder staat heb ik gekopieerd vanuit mijn blog, waarin duidelijk wordt dat ik over deze opdracht heb nagedacht (jufgeda.blogspot.com).

donderdag 18 november 2010

Stand van zaken

Beste lezer,

Hierbij zal ik aangeven hoe het ervoor staat met mijn schoolopdrachten.

Blok 1:
Minor Gezin in de schijnwerper:
In blok 1 heb ik de minor 'Gezin in de schijnwerper' gevolgd. Deze vond ik erg interessant! De nieuwe informatie is goed toe te passen in mijn beroep als leerkracht.

De kennistoets (QMP) van deze minor heb ik behaald met een 8,5. Daarnaast moesten we als groepje een beroepsproduct inleveren. We hebben een leskoffer gemaakt met als thema 'Generaties'. Hier hebben we 4 lessen in opgenomen met uitbouwmogelijkheden en aandacht voor geadopteerde kinderen. We zijn er trots op het product en denken dat dit een bruikbaar, leerzaam product is binnen een basisschool. De beoordeling laat nog even op zich wachten.

Godsdienstvisie:
Verder heb ik de godsdienstvisie-opdracht afgerond en ingeleverd! Dus ook dit is weer een zorg minder. De beoordeling laat nog even op zich wachten.

Blok 2:
Nu ik alle opdrachten voor de minor van blok 1gedaan heb, kan ik dat achter me laten en richten op blok2.

Minor Jeugdcultuur:
Ik ben begonnen met de minor 'Jeugdcultuur'. Tot nu toe is ook deze minor erg interessant! Het spitst zich op de jongeren van tegenwoordig en eerdere generaties worden hierin natuurlijk ook meegenomen. De opdracht bij deze minor is een onderzoek doen naar jongeren, ook in een groepje. Wij hebben ervoor gekozen om ons te verdiepen in het thema: jongeren en kijkgedrag (tv-programma's).

Leergang bewegingsonderwijs:
Nog maar 2 dagen lesgeven op stage en dan is de stage klaar. Hiernaast loop ik goed op schema met de opdrachten voor het verslag. Ik ben nog niet begonnen aan het lezen van de artikelen. De toets hierover heb ik pas in januari, dus dat komt nog wel.

Afstudeeronderzoek:
Ik zag er een beetje tegenop om te beginnen met mijn AO (afstudeeronderzoek). Dit komt doordat ik in Pabo 3 ook een onderzoek heb mogen doen, naar eigen keus. Hier kwam ik achter dat mijn zwakke punten bij dit soort opdrachten zijn: grenzen afbakenen en het doel voor ogen houden. Maar ik ben dan toch begonnen met mijn AO. Tot nu toe heb ik de lay-out, voorwoord, inleiding en kleine stukjes van hoofdstuk 1 en 2.

Aangezien ik geen herkansingen heb in januari, zal ik veel vrije tijd hebben. De bedoeling is januari te gebruiken om het praktijkdeel op poten te zetten, die ik tijdens mijn LIO periode zal uitvoeren.

Conclusie:
Ik loop op schema en het ziet er positief uit!