maandag 22 november 2010

Christelijk godsdienstonderwijs

Studietaak 3
Christelijk godsdienstonderwijs
Ik zal vanuit een aantal pedagogen en onderwijskundigen mijn visie op de ideale christelijke school weergeven.
Jan Waterink vindt dat het geloven niet gaat op ‘volgzaamheid’, maar om het navolgen van Gods Wet uit eigen ‘overtuiging’[1]. Ik vind dit een ruime opvatting. Wanneer is iets volgzaamheid en wanneer is het vanuit overtuiging? Naar mijn opvatting is volgzaamheid: ‘doen zonder zelf na te denken’. Ik ben van mening dat je geen enkel kind een geloof moet opleggen. Dingen die moeten zijn niet aantrekkelijk. Dat kwam vroeger tot uiting in de Flower Power-tijd en tieners zetten zich nog steeds af tegen gezag. Je kunt een kind wel helpen zichzelf te worden met God. Lastige vragen van kinderen niet uit de weg gaan, zelf een voorbeeld zijn, doen wat je zegt en hen de ruimte geven om te verkennen. Als kinderen gaan verkennen heb je, als ouder vooral, wel de verantwoordelijkheid om hen ook te beschermen. Ik denk hierbij aan waarzeggerij, demonen en andere duisteren zaken.
Ik geloof niet in een ware (oftewel) volmaakte kerk.  Evangelist Wout van den Bor zei hier iets moois over in de EGP op 10 oktober 2010: ‘Een volmaakte kerk bestaat niet, want mensen zijn niet volmaakt, alleen God. Als ik in de ‘volmaakte’ kerk zou komen, zou het meteen niet meer volmaakt zijn, omdat ik niet volmaakt ben.’ Natuurlijk heb ik mijn eigen overtuigingen, maar iedereen is verschillend is en ervaart God op een andere manier. Over geloofsbelijdenissen, kinder- en volwassenendoop heb ik nog te weinig studie gedaan, plus dat het een lastig onderwerp is, om een duidelijk standpunt hierover te hebben. Daarom stel ik de relatie met God voorop. Ik vind dat je naar een kerk moet gaan waar je je relatie met God kunt opbouwen. Voor mij is dit meer de evangelische kerk, hier heeft aanbidding een groot aandeel en de preek is wat praktischer opgezet. Door de aanbidding kom ik dichter bij God en kan ik mijn gedachten op hem richten. Doordat de preek praktische tips geeft, kan ik werken aan mijn gedrag en houding tegenover God, dus ook dichter bij Hem komen. Een kerk met psalmen en alleen theoretische leer daar heb ik niet zoveel aan. Ik blijf denken aan de dingen die ik nog moet doen of gedaan heb. Een preek kan veel wijsheid bevatten, maar ik heb juist die sprong naar het heden nodig, wat kan ik ermee? Als anderen hierdoor wel dichter bij God kunnen komen is dat goed voor hen.
De spreker geeft ook aan hoe je deze overtuiging moet overbrengen bij verschillende leeftijden. Zo moet je bij het jongere kind de juiste sfeer creëren, waarin de juiste levenswandel ook word gedaan. Oudere kinderen hebben meer uitleg nodig. Zoals ik al eerder heb gezegd, pak ik dan ook in de bovenbouw wel de echte Bijbel met feiten erbij, maar bij jonge kinderen niet.
Philip Abraham Kohnstamm ziet het kind als medeschepsel. Hij zegt dat het er niet om gaat dat je kinderen normen en waarden en regels bij brengt, maar om hen zelfstandig over vragen te laten nadenken. Hij geeft wel aan dat we kinderen kunnen voorgaan en uitlokken om de juiste keuzes te maken, maar dat we het kind moeten laten worden hoe God hem bedoeld heeft. Hier ben ik het niet mee eens en zeker niet in deze tijd. Het klopt dat een kind een eigen mening moet krijgen en over dingen moet nadenken. Maar een kind is nog te jong om een ‘gewetensbeslissing’ te kunnen maken. Hij geeft hier de volgende betekenis aan: ‘een beslissing die niet voortkomt uit een stelsel van voorgeschreven regels, maar uit grondige overweging van alles aspecten van de zaak die in het geding is.[2] nuchter naar dingen te kunnen kijken, zijn acties te overwegen, laat staan zijn mening te onderbouwen. Je hoort niet voor niets bij jonge kinderen het antwoord ‘gewoon’, als je hen vraagt waarom. Als volwassene moet je hen gewoon normen, waarden en regels aanleren. Als ze ouder worden zullen ze toch wel over de vraag gaan nadenken waarom dingen zijn zoals ze zijn. En op die manier zullen ze op hun eigen tijd, hun eigen mening vormen. Daarnaast komen er steeds meer kinderen bij met een gedragsprobleem en die kunnen veel veiligheid en rust vinden in vaste normen, waarden en regels.
Martinus Langeveld vindt een goede sfeer ook belangrijk, net als Waterink. Hij zegt daarbij dat de relatie tussen opvoeder en kind, gezag en vertrouwen moet zijn. In de colleges die ik over gezag gehad heb, ben ik me gaan realiseren hoe belangrijk dit is, maar daarnaast, hoe moeilijk dit te verkrijgen is. Ik probeer dit, door te doen wat ik zeg. Dus niet alleen tijdens de godsdienstles laten blijken dat ik geloof, maar ook door andere vakken heen en door mijn houding. Hij geeft de ruimte aan andere levensbeschouwingen naast christendom. Dit doe ik ook op mijn manier, zoals ik al eerder verteld heb.
Wim ter Horst is ingegaan op de vraag hoe we een christelijke opvoeding kunnen combineren in een wereld als nu. Hij zegt daarbij dat deze geloofsopvoeding niet los mag staan van de ‘wereldse opvoeding’[3]. Daar sta ik helemaal achter. Ik heb alvast een beetje rondgekeken waar ik wil gaan werken. Zo kwam ik ook een nieuwe evangelische basisschool tegen. In eerste instantie dacht ik dat dat vast wel goed zou passen bij mij, aangezien ik uit een evangelische kerk kom. Maar toen ik op de site ging lezen waar zij voor staan heb ik mij bedacht. Zij vormen een veilige maatschappij op microniveau. Met hun argument dat ze al genoeg moeilijke dingen zullen meemaken in de wereld. Ik ben het hier niet mee eens, omdat deze kinderen ná deze basisschool toch in de wereld belandden. En als zij de hele basisschooltijd in een veilig milieu geleefd hebben, hebben zij niet geleerd hoe je hiermee om kunt gaan. Ik denk dat die omschakeling te groot kan zijn. H.Klifman zegt in zijn artikel dat er steeds meer, vooral jonge mensen, zijn die deze vorm niet meer willen. Maar in Ede bestaat het weer.
Ter Horst sluit zich aan bij de gedachten van Waterink, geloven gaat om ‘overtuiging’ en niet alleen over ‘volgzaamheid’. Volgens hem moeten we gebruik maken van ‘Gouden momenten’. Ik denk dat je daar als leraar ook niet omheen kunt. Als een familielid is overleden, zullen er levensvragen beginnen te ontwikkelen. Ik zal als leraar deze kans graag willen gebruiken om de kinderen meer te leren over God.
In het artikel ‘Piklijst of goed gezelschap’[4] gaat hij in op de school als geloofsgemeenschap; sociaal stelsel, pesten en godsdienst. Ik ben het ermee eens dat een school een geloofsgemeenschap moet zijn. Hier volgen een paar opmerkingen hierover.
Ter Horst zegt dat het Evangelie wordt bereikt met de Bijbelse dabar; dat is overeenkomst tussen woord en daad. Hoe kunnen leerlingen ooit geloven, als er op school geen goed voorbeeld van deze dabar gegeven wordt? Daarom vind ik het belangrijk om als school te weten waar je voor staat en dit uitvoeren: een duidelijke schoolidentiteit. Regels over normen en waarden zijn op een christelijke school vaak gelinkt aan de Bijbel. Door deze actief in te zetten heb je het woord, kracht bijgezet door het te doen. ‘Heb je naaste lief’, ‘wat jezelf niet wilt dat jou geschied, doet dat ook een ander niet’ en zo heb je nog veel meer mooie spreuken die, in dit geval, goed gebruikt kunnen worden bij pesten.
Moeten alle leraren zich aan hetzelfde kader houden? Dit vind ik een lastige vraag. Ter Horst zegt: ‘Hoe kunnen leerlingen ooit beleven dat ze persoonlijk met elkaar in Christus zijn verbonden, als de leerkrachten die dat bij hen willen brengen, er niets van proberen te maken.’ Ik vind dat je als school een identiteit moet hebben waar je samen achter staat. Hoe je vorm geeft aan deze identiteit is vaak m.b.v. een methode en afspraken. Ondanks de verschillende lesstijlen van de leraren, is er dan toch een rode draad. Ikzelf heb mijn mening gegeven over psalmen zingen. Maar als ik voor de rest aansluit bij de gedachten van de school en de sfeer is naar wens, zal ik me hierop aanpassen en wel psalmen aanleren. Ik blijf mijn eigen overtuigingen hebben, maar ik heb wel het besef dat ik de school moet vertegenwoordigen en niet mezelf.
Aan het einde van het artikel zegt hij dat we kinderen naar de kerk moeten leiden. Hier ben ik het niet mee eens, want ik vind dat op de basisschool een kind in aanraking moet komen met het Evangelie. Maar naar welke kerk ze gaan en hoe ze er vervolgens zelf vorm aan geven als ze ouder worden, is aan hen. Ze mogen proeven van wie God voor hen wilt zijn.
Ik wil afsluiten met Sjeibren Miedema. Hij waarschuwt ons voor levensbeschouwelijk bewusteloze scholen en pleit voor levensbeschouwelijk geïnspireerde scholen. Dus heb als school niet alleen een identiteit aangenomen in de schoolgids, maar leef hieruit. Het is hierom voor mij belangrijk dat ik op een school kom te werken, waarbij ik overeenkomsten ervaar in identiteit.


[1] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 25.
[2] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 26.
[3] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 30.
[4] Graaf, R. de (2006) Bijzonder onderwijs, Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van basis- en voortgezet onderwijs, Zoetemeer, Uitgeverij Boekencentrum, blz. 76.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten